Gepubliceerd op 7 april 2011
Mijn moeder overleed op 28 juni 2009, zij werd net geen 72. Mijn kindertijd duurde maar liefst 43 jaar, maar die was daarna abrupt over. Ik realiseerde me dat ik me nooit meer kind kon voelen.
Mijn moeder verloor haar eigen moeder al toen zij achttien was. Dat gemis heeft zij dus een lange tijd moeten meedragen, en het was een regelmatig terugkerend gespreksonderwerp. Pas nu begrijp ik de leegte die zij heeft ervaren. De wetten der natuur leren mij dat ik korter met dat gemis zal leven dan zij. Mijn oma werd 43 jaar; in het jaar dat mijn moeder overleed, overleefde ik de hare.
De afschuwelijke ziekte die zij vreesde heeft mijn moeder de das omgedaan. Meer nog dan de dood vreesde zij de aftakeling die de voorbode van die dood zou zijn. De angst voor de dood en voor overledenen heb ik zonder twijfel van haar geërfd. Wanneer er in mijn omgeving iemand overleed, ontliep ik steevast de baar. En dat gaf te denken: zou ik mijn ouders kunnen en willen zien, na hun overlijden?
Het moest zo zijn: bij haar laatste ademtocht waren wij met z’n tweeën: mijn moeder en ik. Zij had zich al lang overgegeven, maar haar vitale lichaamsfuncties wilden nog wel even door. Ik zat naast haar bed een cryptogram te maken, onze gezamenlijke passie. Maar zij zag of hoorde niets meer, al anderhalve dag werd zij in slaap gehouden. De diepe, onregelmatige ademhaling doorsneed het monotone gebrom van de airco. Toen stokte haar adem, haar ogen schoven langzaam open, alsof de oplossing voor 12 horizontaal haar plotseling daagde. Maar zichtbaar gleed het leven eruit.
De dagen tot aan de uitvaart zorgen er weliswaar voor dat je intensief met het overlijden bezig bent, maar ook dat de echte verwerking nog even wordt uitgesteld. Wij hebben die dagen volledig in de geest van mijn moeder doorgebracht. Zij is thuisgekomen, en daar heeft de deur drie dagen lang opengestaan. Tussen de bedrijven door diende er van alles geregeld en besloten te worden. Sommige zaken lijken futiliteiten, maar moeten wel op dat moment te gebeuren.
Zelf had mijn moeder te kennen gegeven na haar dood gecremeerd te willen worden. Over de asbestemming had ieder zo zijn eigen wens. Twee van de gezinsleden hechtten waarde aan een ‘klassieke’ herdenkingsplaats: het kerkhof. En aangezien mijn vader begraven wenst te worden, hebben we in goed overleg gekozen voor het bijzetten van de urn in een kelder, opdat de echtelieden uiteindelijk zullen worden herenigd. Op het graf prijkt een gedenksteen.
Mijn jongste broer en ik wilden mijn moeder iets dichterbij hebben. En dat is onmiskenbaar een voordeel van cremeren: een deel van haar staat nu bij hem en mij in huis. Mijn schoonzus is keramiste en maakte hiervoor twee prachtige vaasjes. Wanneer ik toevallig bij het dressoir met daarop de urn sta, betrap ik me er soms op dat ik zachtjes tegen mijn moeder praat.
En voel ik mij toch weer even kind.
B.R.