Een bramenstruik, dat zou mooi zijn

Theo de Groot

∗ 25 april 1934 † 9 augustus 2010

Op het moment dat mijn vader overleed was ik aan het bramen plukken; de telefoon lag veel te ver om te horen maar waarschijnlijk zou ik met handen onder het bramensap toch niet hebben opgenomen. Dat betekende dat ik pas later, na het afluisteren van de voicemail, terug kon bellen en het nieuws hoorde: mijn vader was zomaar ingezakt en niet meer opgestaan. Toen was er nog maar een gedachte: naar huis. In de trein diverse telefoontjes gepleegd, en met elke keer zeggen ”mijn vader is overleden” leek het echter en werkelijker te worden, tot ik thuis was, en ik zag dat hij echt niet meer op zijn eigen plekje zat, maar in het mortuarium van het ziekenhuis was.

Van een bejaard iemand die al vele jaren hartpatiënt is, vaak in het ziekenhuis opgenomen is geweest en diverse operaties heeft ondergaan kan men niet zeggen dat het overlijden aan een hartstilstand onverwacht is, maar toch ….. waarom juist nu? Was het omdat het een mooi moment was om afscheid te nemen? Een mooie zomeravond, samen met zijn vrouw in de tuin een roseetje drinken en genieten van de zon en de vogels? Omdat alle kinderen en kleinkinderen de twee weekeindes daarvoor nog langs waren geweest en het erg gezellig was geweest? Waar of niet waar, het is voor ons allen een troostrijke gedachte geweest, dat hij snel en met hopelijk alleen maar mooie gedachten is overleden.

In zo’n verdrietige periode is troost belangrijk, wij hebben die gevonden en gekregen op onverwachte momenten, en uit onverwachte hoeken. Het maakt dat we vooral met warmte terug denken aan deze periode. Troostrijk was het om samen de kamer waar hij opgebaard zou worden mooi te maken, om gezamenlijk de uitvaartdienst en crematie te bespreken en daarbij te merken dat we hetzelfde denken over ”wat papa gewild zou hebben” en wat bij hem zou passen. Het was mooi om op elk moment thuis ”even naar papa” te kunnen gaan en nog even samen te zijn. En hoe vreemd ook, op de dag dat iedereen thuis afscheid kon komen nemen gaf het samenzijn kracht om door te gaan, ook op moeilijke momenten.

Het was zwaar om hem op de dag van de uitvaart weg te laten gaan, vooral voor mijn moeder: zo definitief, maar gedragen door zoons en kleinzoons was hij in goede handen. Het gevoel dat dit was zoals hij het gewild zou hebben bleef tijdens kerkdienst en de bijeenkomst in het crematorium, tot en met de muziek en de soep en broodjes naderhand. Het was goed zo.

Troostrijk waren de vele kaarten, telefoontjes, bezoeken, bloemen en andere blijken van attentie en meeleven; het deed en doet nog steeds goed om te merken dat onze vader ”gekend” was, en dat hij in het leven van veel anderen een rol heeft gespeeld, soms zonder dat wij ons dat gerealiseerd hadden. Als ik nu hoor van overlijdens van dierbaren van vrienden of kennissen of collega’s denk ik aan wat ons toen steun en troost gaf, en probeer ik iets daarvan terug te geven, al is het maar een kaartje .
De as is voor een deel verstrooid en voor een deel begraven, en nu het weer voorjaar wordt en ik mijn moeder hoor over hoe het graf er bijstaat en welke planten de vorst overleefd hebben betrap ik me op de gedachte: een bramenstruik, dat zou mooi zijn.

Erna